İŞTE KANIT…. İŞTE HAKİM KARARI

Hollanda gündemini günlerdir meşgul eden Yunus davasında son noktayı Demet TV koyuyor. Ulaştığımız bu hakim kararında kısaca şu yazıyor:

Hakim Yunus’un kendi annesinin yanına yerleştirilmesine karar veriyor. Ancak Bureau Jeugdzorg bu kararı uygulamıyor. Birkaç yıl sonra ise konu tekrar hakim karşısına çıkıyor. Bu kez ise hakim, daha önceki kararının üzerinden uzun zaman geçtiğini, ve Yunus’un bakıcı ailesine cok aliştiğı gerekçesiyle, Yunus’un bakıcı ailesinin yanında kalmasına karar veriyor.

Aşağıda hakim kararı:


———————- Demet TV ———-

LJN: BB0880, Gerechtshof ‘s-Gravenhage , 876-H-07

Datum uitspraak: 12-07-2007
Datum publicatie: 09-08-2007
Rechtsgebied: Personen-en familierecht
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Appel tegen uithuisplaatsing op korte termijn (bestreden beslissing van 19 juni 2007, in hoger beroep op 12 juli 2007). Beslissing in hoger beroep: Terugplaatsing van de minderjarige bij de ouders binnen 3 weken na de bestreden beschikking, doch uiterlijk op 23 juli 2007.
Vindplaats(en): JPF 2007, 145
Rechtspraak.nl
Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector

Uitspraak : 12 juli 2007
Rekestnummer : 876-H-07
Rekestnr. rechtbank : JE RK 06-2197

de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
vestiging Den Haag Zuid/Rijswijk,
kantoor houdende te ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg,

tegen

[de ouders],
beiden wonende te [woonplaats],
verweerders in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
procureur mr. E. Gabrandt,

Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders,

Als informant is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Jeugdzorg is op 28 juni 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 19 juni 2007 van de rechtbank te ‘s-Gravenhage.

Van de zijde van Jeugdzorg zijn bij het hof op 6, 9 en 11 juli 2007 aanvullende stukken ingekomen. Voorts zijn van de zijde van Jeugdzorg ter zitting aanvullende stukken overgelegd.

Voorts heeft het hof van de rechtbank de stukken uit de eerste aanleg ontvangen en daarvan, met toestemming van partijen, kennis genomen.

De raad heeft het hof bij brief van 6 juli 2007 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.

Op 12 juli 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de ouders, bijgestaan door hun advocaat, mr. M.N.R. Nasrullah, en hun tolk, de heer T. Cetinkaya, namens Jeugdzorg: mr. S.L.A. Verburgt, K.S. Wind, gezinsvoogd, C.F.W. Karssen, gedragsdeskundige en L.M.J. van Dongen, en verder de pleegouders. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.

VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij deze beschikking heeft de rechtbank ondermeer de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige sub 1] en [de minderjarige sub 2], geboren [in] respectievelijk 1997 en 2001, hierna te noemen: de kinderen, verlengd met vijf weken tot 23 juli 2007.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de uithuisplaatsing van de kinderen.

2. Jeugdzorg verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, alsnog haar inleidend verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling toe te wijzen.

3. De ouders verzetten zich daartegen.

4. In grief I betoogt Jeugdzorg dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat op korte termijn een terugkeertraject dient te worden ingezet en om die reden de machtiging tot uithuisplaatsing slechts voor een zeer korte duur dient te worden verlengd. Jeugdzorg voert hiertoe aan dat het inzetten van een terugkeertraject ter zitting bij de rechtbank niet aan de orde is geweest, zodat Jeugdzorg zich daarover niet heeft kunnen uitlaten. Dat thuisplaatsing aan de orde zou komen, was ook niet te verwachten, nu de rechtbank tijdens de zitting van 1 mei 2007 te kennen heeft gegeven dat een beslissing terzake eerst aan de orde kan zijn, indien de uitkomsten van een zogenoemd FORA-onderzoek bekend zijn. Dit onderzoek heeft vanwege de weigering van de ouders om hieraan mee te werken nog niet plaatsgevonden. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank Jeugdzorg voor een verrassing gesteld die niet is te verenigen met de eisen van een goede procesorde.

5. Het hof overweegt als volgt. Nu Jeugdzorg in dit hoger beroep alsnog haar standpunt betrekking hebbende op een terugplaatsingstraject op korte termijn naar voren heeft kunnen brengen, behoeft de grief in zoverre geen bespreking meer.

6. Jeugdzorg betoogt voorts dat, samengevat weergegeven, de rechtbank ten onrechte heeft beslist om de machtiging tot uithuisplaatsing niet voor de duur van de ondertoezichtstelling te verlengen. Jeugdzorg stelt hiertoe dat de noodzaak voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig is en dat, gelet op de complexiteit van de zaak, de rechtbank met haar overweging dat de uithuisplaatsing op korte termijn dient te eindigen te kort door de bocht is gegaan. Primair bepleit Jeugdzorg onderzoek naar de opvoedingskwaliteiten van de ouders. Subsidiair verzoekt Jeugdzorg het hof een ruimere termijn voor terugplaatsing van de kinderen bij de ouders te bepalen, bij voorkeur tot het einde van de termijn van de ondertoezichtstelling.

7. Het hof neemt het volgende tot uitgangspunt en overweging. De uithuisplaatsing van de kinderen met ingang van 22 december 2004 was gebaseerd op twee grondslagen: 1. De ernstige vermoedens van mishandeling van [de minderjarige sub 3], het jongste kind van de ouders, en het risico dat ook de twee andere kinderen aan mishandeling waren blootgesteld; 2. De pedagogische onmacht van de moeder in die periode. De kinderrechter oordeelt zowel in 2005 als in 2006 in het kader van de verzoeken van Jeugdzorg tot verlenging van de uithuisplaatsing dat er door middel van onderzoek uitsluitsel moet komen over de veronderstelde mishandeling en de pedagogische kwaliteiten van de moeder (en de vader, die zich vanaf juni 2005 met de moeder herenigde). Wanneer de kinderrechter constateert dat er in 2006 kennelijk wederom geen enkel onderzoek heeft plaatsgevonden wordt daaraan het gevolg verbonden dat de uithuisplaatsing eind 2006 nog maar met een korte periode wordt verlengd, namelijk tot 1 mei 2007. De kinderen verbleven inmiddels bij pleegouders, die in cultureel opzicht niet aansloten bij de ouders. De bezoekcontacten van de ouders met de kinderen werden tot een minimum beperkt, waren kort van duur en vonden onder voor de ouders belastende voorwaarden plaats. Dit, gevoegd bij het gegeven dat een forensisch onderzoeksrapport uit mei 2005 en de brief van [een derde] van 4 januari 2006, waarvan de inhoud de ouders in belangrijke mate ontlast voor wat betreft de eerder veronderstelde mishandeling, pas in april 2007 door Jeugdzorg werden overgelegd, maakte het naar het oordeel van de rechtbank begrijpelijk dat de ouders het gevoel hadden dat zij oneerlijk werden behandeld. Waar het hof enerzijds begrip heeft voor de grote onvrede van de ouders over de wijze waarop zij de afgelopen jaren door Jeugdzorg zijn behandeld en bejegend, dient anderzijds in het kader van het voorliggende beroep te worden getoetst of nog altijd de noodzaak bestaat de kinderen uit huis geplaatst te houden.

8. Met betrekking tot die noodzaak overweegt het hof als volgt. Het hof acht het, gelet op de inhoud van alle overgelegde deskundigenrapporten niet aannemelijk dat de ouders [de minderjarige sub 3], dan wel de twee andere kinderen in het verleden hebben mishandeld en/of een zodanig onveilige situatie hebben gecreëerd dat mishandeling heeft kunnen plaatsvinden. Daarnaast staat de door Jeugdzorg aangevoerde grond dat de moeder, althans de ouders niet de pedagogische vaardigheid bezitten om de kinderen, met name [de minderjarige sub 1], de verzorging en opvoeding te bieden die noodzakelijk is. Het hof stelt vast dat Jeugdzorg deze stelling niet onderbouwt met recente onderzoeksgegevens, hoewel de noodzaak tot onderbouwing al meerdere malen aan de orde was gesteld door de kinderrechter. Dat de ouders, naarmate de tijd verstreek, steeds minder bereid waren om met Jeugdzorg samen te werken, kan hen, onder de achteraf bekend geworden feiten en omstandigheden, waartoe het hof verwijst naar het hiervoor onder overweging 7 overwogene, niet worden aangerekend. Het verzoek van Jeugdzorg om het onderzoek nu alsnog, onder handhaving van de uithuisplaatsing, te laten plaatsvinden, acht het hof een gepasseerd station. Dit zal tot een vertraging van een terugplaatsingstraject gaan leiden, die de uithuisplaatsing onomkeerbaar zou kunnen maken, hetgeen het hof niet in het belang van de kinderen acht. Daarbij komt dat 1. ook Jeugdzorg ter zitting heeft aangegeven ervan uit te gaan dat de kinderen op termijn weer naar huis gaan en 2. uit geen enkel gegeven is gebleken dat de ouders niet in staat zijn om de kinderen de vereiste verzorging en opvoeding te geven. De situatie in 2004, die aanleiding was voor de ondertoezichtstelling, is hierbij niet maatgevend, nu de moeder er toen alleen voorstond en een aantal zeer traumatiserende gebeurtenissen te verwerken had.

9. Ten aanzien van de termijn van terugplaatsing is het hof met de rechtbank van oordeel dat de vastgestelde einddatum van uithuisplaatsing: 23 juli 2007, recht doet aan de belangen van de kinderen. Ter zitting is gebleken dat de datum haalbaar is, uitgaande van medewerking van de ouders, Jeugdzorg en de pleegouders. De moeder heeft een netwerk van hulpverleners en familieleden om zich heen verzameld, op wiens steun en hulp zij kan rekenen. De ondertoezichtstelling loopt door en zowel de gezinsvoogd als de moeder hebben toegezegd met elkaar samen te zullen werken, ook en met name in de situatie dat de kinderen weer thuis zullen wonen. De moeder heeft tenslotte blijk gegeven van het vereiste inzicht in de medische situatie rond [de minderjarige sub 1], doordat zij een voorgenomen vakantie met de kinderen naar Turkije zal laten afhangen van het medisch advies dat de deskundige terzake zal verstrekken.

10. De minderjarige [sub 1] heeft een brief aan het hof geschreven, die er, kort gezegd, op neer komt dat hij niet terug naar zijn ouders wil. Hij verzoekt het hof ook hem nog te horen. Het hof acht het niet in het belang van [de minderjarige sub 1] hem nader te horen. Het hof acht het begrijpelijk dat een minderjarige, die langere tijd uit huis is geplaatst en in die periode slechts sporadisch contact met de eigen ouders mocht hebben, er tegen op ziet terug te keren. Toch is zijn opvoedingsplaats – onder de gegeven omstandigheden – bij zijn ouders. De mening van [de minderjarige sub 1] brengt daarin geen verandering.

11. Het vorenstaande leidt er toe dat de grieven van Jeugdzorg worden verworpen en dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Deze beschikking is gegeven door mrs. van Leuven, van den Wildenberg en Tanja-van den Broek, bijgestaan door mr. van Elden als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2007.