Huurders van een woning besteden gemiddeld 38,1 procent van hun inkomen aan huur. Voor huiseigenaren ligt dat percentage, de ‘woonquote’, op 29. Zij zijn dus een kleine 10 procent minder van hun besteedbaar inkomen kwijt aan woonlasten dan huurders. Dit meldt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) op basis van het Woononderzoek Nederland 2018. Dit onderzoek wordt iedere drie jaar gehouden onder ruim 60.000 Nederlanders.
De woonquote voor huurders nam sinds 2015 niet toe, aldus het CBS. De drie jaar daarvoor was de stijging 2 procentpunt. De woonquote van eigenaren daalde afgelopen drie jaar met 0,4 procentpunt. Tussen 2012 en 2015 bedroeg de daling 3 procentpunt. Het toegenomen verschil in de woonquote van huurders en eigenaren in de vorige periode, is toe te schrijven aan een groter verschil in de gemiddelde woonlasten. Volgens het CBS komt het niet door een groter verschil in gemiddeld inkomen.
De totale woonlasten voor huurders stegen door hogere huren van 2012 tot 2018 met 14 procent. Vanaf 2015 bleef de stijging beperkt tot 4 procent. De totale woonlasten voor de groep eigenaren waren in 2018 2 procent hoger.
Jonge huurders en eigenaren hebben een hogere woonquote dan oudere. De gemiddelde woonquote van jonge huishoudens is 32 procent, terwijl woningeigenaren van 45 jaar en ouder gemiddeld 28 procent van hun inkomen aan woonlasten besteden. Jonge huurders hebben ook relatief hogere woonlasten dan huurders in de leeftijd van 35 tot 55 jaar. Ook huurders van 55 jaar of ouder besteden gemiddeld een groter deel van hun inkomen aan wonen.
Huishoudens in de 20 procent minst welvarende huishoudens van Nederland, hebben gemiddeld een hogere woonquote dan de meer welvarende. Woningeigenaren uit de 20 procent minst welvarende huishoudens besteden gemiddeld bijna de helft van hun besteedbaar inkomen aan woonlasten, huurders zo’n 42 procent.