Ouderen zijn de afgelopen tien jaar niet vaker gaan samenwonen met hun volwassen kinderen. Dat blijkt uit dinsdag gepubliceerde cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Tussen 2003 en 2013 is het aantal woningdelers nagenoeg gelijk gebleven.
Vorig jaar deelden 182 duizend ouders in de AOW-gerechtigde leeftijd samen met een of meer volwassen kinderen een huis. Dat aantal is in vergelijking met 2003 vrijwel constant gebleven, meldt het CBS.
Het kennisinstituut noemt het opvallend, omdat steeds meer mensen op middelbare leeftijd nog een of beide ouders hebben. Vorig jaar hadden meer dan 1,8 miljoen 40-plussers nog twee levende ouders. Dit is vijftig procent meer dan tien jaar eerder.
Samenwonen kan een uitkomst zijn als ouders of kinderen extra zorg nodig hebben. Toch is het delen van een woning nog een relatief zeldzaam fenomeen, stelt het CBS. Zo deelt slechts 1,3 procent van alle volwassen kinderen tussen de 30 en 40 jaar oud en waarvan beide ouders nog leven een woning met hen.
Het CBS deed ook onderzoek naar de vraag in welke mate ouders en kinderen elkaar zouden moeten helpen. Daaruit blijkt dat de helft van de Nederlanders vindt dat volwassen kinderen verantwoordelijk zijn voor de zorg voor hun ouders. Daarentegen vindt slechts een op de tien dat kinderen hun ouders in huis zouden moeten nemen.
Het kabinet wil dat minder ouderen naar verpleeg- en bejaardentehuizen gaan. De stijgende kosten van de langdurige zorg moeten daardoor worden ingeperkt. Een plan om de AOW van ouders die bij hun kinderen gaan wonen te verlagen, verdween eind mei van tafel.
Het idee erachter was dat de lasten konden worden gedeeld als meerdere mensen in een huis wonen. Maar critici stelden dat op die manier mantelzorg werd afgestraft en spraken van een ‘mantelzorgboete’. De maatregel zou kinderen ontmoedigen om hun ouders in huis te nemen.